Regie: Kathryn Bigelow | Duur: 131 minuten | Taal: Engels | Kijkwijzer: 16 jaar

Camera

Daar liggen de twee mannen, zij aan zij in het zand. In de waanzin beland voor volk en vaderland. De een bedient een scherpschuttersgeweer, de ander tuurt door een verrekijker. Ze liggen onder vuur, dus bij de les blijven is van levensbelang, hoe zwaar de condities ook zijn. Ondertussen heeft Owen andere zorgen. Hij moet kogels van bloedspetters ontdoen, anders laadt het geweer niet door en valt er weinig terug te schieten. Maar het lukt hem niet. Teamleider William spreekt hierop bemoedigend op Owen in, die zijn emoties maar nauwelijks de baas is. Het surrealisme in deze scène uit The Hurt Locker, veruit de beste van de film, krijgt plots een poëtisch tintje: door de fijnzinnige muziek, een stuiterende kogelhuls in slow motion en het shot van een stofhoosje.

Oorlogsfilms zijn niet echt mijn cup of tea, maar The Hurt Locker blies me compleet weg. Het indringende drama is gebaseerd op de observaties van de Amerikaanse journalist Mark Boal gedurende de Irakoorlog. Boal schreef tevens het met een Oscar onderscheiden script voor de film. Het is een van de in totaal 125 (!) prijzen die de film van Kathryn Bigelow in de wacht sleepte. Bigelow, over The Hurt Locker: “War’s dirty little secret is that some men love it.” Wellicht, maar die medaille heeft een gitzwarte keerzijde.

Bagdad, 2004. Sergeant William James (Jeremy Renner) staat aan het hoofd van een groepje Amerikaanse elitesoldaten die de ondankbare taak hebben om explosieven onschadelijk te maken. William (Will) gaat hierbij naar eigen inzicht te werk en wekt de indruk dat de dood hem koud laat. Bovendien communiceert hij gebrekkig. Hierdoor brengt hij zijn twee directe collega’s, sergeant JT Sandborn (Anthony Mackie) en soldaat Owen Eldrigde (Brian Geraghty), regelmatig in verlegenheid. En in gevaar.

De eerste minuten van The Hurt Locker zijn al direct meeslepend. Bigelow kwakt je namelijk zonder pardon neer in het strijdperk (het decor is een straat in Bagdad). De beelden vechten als het ware om voorrang: een robotautootje is op weg naar een tussen het zwerfafval verstopte bom, legervoertuigen snellen toe, militairen zetten in allerijl straten af, inwoners maken zich uit de voeten. Opgewonden stemmen, geschreeuw. Het luchtalarm klinkt. Sirenes gaan af. Toeterende auto’s. Een straaljager scheurt de hemel aan stukken.

Kijk je door een puur technische bril naar The Hurt Locker, dan kun je niet om de handheld cameravoering en de (geluids)montage heen. Vanaf het eerste moment zorgen die twee voor een soort audiovisuele wurggreep. Talrijke cuts en de waaier aan shots (de focus wisselt voortdurend) genereren een drukkende spanning; de actie zelf is bijna van ondergeschikt belang. De gebeurtenissen doen levensecht aan; The Hurt Locker is een tikkende tijdbom in documentairestijl. Dat is voor het grootste deel te danken aan het scherpe oog van cameraman Barry Ackroyd en de excellente montage van Bob Murawski en Chris Innis.

Een knettergoed filmkader dus, en daarbij is het spel uitstekend. Jeremy Renner weet de meeste ogen op zich gericht. Het lijkt niet tot voorman Will door te dringen dat hij ieder moment het loodje kan leggen. Heeft hij het angstgen niet? Of is-ie gewoon een dwaas? Achteloos trekt de durfal het ontmijningspak aan en keer op keer haalt hij de ‘angel’ uit allerlei bommen en granaten. Op zeker moment gaat hij nog een stap verder door zonder bompak in een auto met een kofferbak vol springstof te stappen. “Als ik toch sterf, dan comfortabel.”

Maar Sanborn, tijdens hun eerste missie al niet gediend van Wills optreden, laat hem pal na die stunt duidelijk voelen dat wat hem betreft de grens is bereikt. Meermaals betwist Sanborn het (tactische) inzicht van Will. Vrienden zijn de heren dan ook niet, maar ze tekenen wel voor de meest intieme dialoog uit de film. “Weet jij waarom ik ben zoals ik ben?” vraagt Will aan Sanborn wanneer ze terugkeren van de zoveelste kloteklus. Ze zien er niet uit. Vies, bezweet, onder het bloed. Geknakt.“I fucking hate this place,” zegt Sanborn, die vervolgens toevoegt dat hij klaar is om te sterven. Daar zitten ze dan, de twee mannen die zij aan zij lagen in het zand.

Sanborn is min of meer gelijkwaardig aan Will. Hij durft op te staan tegen zijn baas. Owen daarentegen, de laagste in rank, lijkt zogezegd per ongeluk in een militair uniform terecht te zijn gekomen. De knul is volgzaam, ook omdat hij wat onzeker is. “Moet ik vuren?” Hij is compleet overstuur nadat kolonel John Cambridge (“doc”) op een bermbom is gestapt. En dat terwijl die zich had aangemeld om eens van dichtbij een dag ‘in de zandbak’ mee te maken; dat bureauwerk komt je op den duur ook de keel uit. Was het niet uitgerekend Owen die doc had verweten geen flauw benul te hebben hoe het een soldaat aan het front vergaat?

Oorlog is een cynische roulette, The Hurt Locker is daar het overweldigende bewijs voor. Sanborn zit mentaal stuk en Owen neemt kermend van de pijn afscheid van een oord waar stervelingen niets te zoeken hebben. En Will? Die voelt zich juist verloren als hij weer thuis is. In de supermarkt (voorlaatste scène) duwt hij verveeld een winkelwagentje voor zich uit. Met een blik alsof zijn speeltje is afgepakt. “The rush of battle is often een potent and lethal addiction, for war is a drug.” Dat is Will aan te zien, want hij lijkt in zijn sas wanneer hij de roulette vervolgt in dienst van de Delta Compagnie. Ik vind het een ietwat triomfantelijk slot aan een film over een militaire interventie waar Amerika zich kapot voor moet schamen.