Regie: Adam McKay | Duur: 130 minuten | Taal: Engels | Kijkwijzer: 6 jaar

Camera

“Truth is like poetry. And most people fucking hate poetry.” De quote had de tagline van The Big Short kunnen zijn. Omdat de film een fraude uit de doeken doet die je je moeilijk kunt voorstellen. Vooral de grootschaligheid ervan. Zoiets kan toch niet waar zijn? Daar komt bij dat materie behoorlijk complex is. De term ‘vastgoedzeepbel’ an sich begrijp ik, maar bij ‘kredietverzuimswaps’ haak ik af. De film mijdt dit soort jargon zeker niet. Gesneden koek wellicht voor een beetje cijfernerd, maar voor mij (een taaldier) is het in eerste instantie abracadabra.

Dus bekijk ik The Big Short een tweede keer. Een derde, vierde en vijfde keer. En uiteindelijk valt het kwartje. Misschien had ik beter het boek van Michael Lewis kunnen lezen, het gelijknamige boek waarop de film is gebaseerd. Anderzijds is het scenario van Charles Randolph en regisseur Adam McKay een formidabele bewerking van dat boek. Durf ik te zeggen zonder het gelezen te hebben. Subliem is bovendien het werk van Hank Corwin, de editor. Hij heeft een aanzienlijk aandeel in het gegeven dat je soepeltjes door het bank- en investeringswereldje beweegt. Niet meteen de meest warmbloedige bedrijfstak. Uniform. Kantoorflats waar elke vorm van romantiek ontbreekt. Bevolkt door mannen in pakken. Mannen die pakken wat ze pakken kunnen. Haantjesgedrag op dertien hoog.

The Big Short begint in 2005. De Amerikaanse huizenmarkt is op dat moment een kaartenhuis dat op instorten staat. Tientallen jaren lang zijn er namelijk hypotheken verstrekt waarvan de financiering rammelt. Voor de oorsprong van deze malversaties (de film begint ermee) moeten we terug naar eind jaren 70. Lewis Ranieri, de ‘Grote Smurf’ van de New Yorkse investeringsbank de Salomon Brothers, kreeg destijds het lumineuze idee om hypotheekleningen te verpakken tot obligaties die doorverkocht kunnen worden. Het markeerde het begin van een nieuw tijdperk in het Amerikaanse geldwezen. Financials harkten aan de lopende band en met speels gemak honderden miljoenen dollars binnen; the sky was the limit.

Maar Wall Street zou in de jaren erna uitgroeien tot een luchtkasteel. Een verraderlijk bouwwerk met, blijkt in 2007, een plafond van graniet. En daartegen je hoofd stoten doet zeer. Vier vreemde vogels anticiperen in 2005 op een dergelijk scenario, op een financiële meltdown. Ze ontdekken dat vele Amerikaanse huizenbezitters (beter: huizenbewoners) hun betalingsverplichtingen aan de bank niet nakomen. Een crash van de vastgoedmarkt, en daarmee de ontwrichting van de wereldeconomie, hing in de lucht. Wat de film echter voornamelijk laat zien, is hoe de vier de crash uitbuitten en er schatrijk door werden. Dat deden ze middels een techniek die short gaan heet: winst behalen door in te spelen op een daling van de aandelen- of obligatiekoers.

Hoe short gaan precies werkt? Kijk voor de details naar The Big Short. Wat een prent. Steengoed. Een suf onderwerp zo wervelend verpakken is grote klasse. Ik noemde al Corwins Oscarwaardige ‘knip- en plakwerk’, en ook het spel en het camerawerk zijn geweldig. Het op waargebeurde feiten berustende verhaal is geconstrueerd rondom een drietal personages: Michael Burry (Christian Bale), Mark Baum (Steve Carell) en Jared Vennett (Ryan Gosling). De drie acteurs vlammen in dit biografische drama, dat de nodige elementen van een zwarte komedie herbergt.

De mensenschuwe cijferfreak Michael Burry is de meest excentrieke van de drie. Een autist met een glazen oog. Zonder pardon lapt hij de mannen-in-pakken-cultuur aan zijn laars: meneer draagt consequent een zomeroutfit. Ja, ook op kantoor. Daar zeker. T-shirtje, korte broek, sandalen. Hij zit met blote voeten achter zijn bureau. Hij is dol op heavy metal en ook buitengewoon kundig met een paar drumsticks. Als hoofd van het hedge fund Scion Capital koopt Burry voor 1,3 miljard dollar aan ‘credit default swaps’, wat hem op een storm aan kritiek komt te staan.

Dan manager Mark Baum (in werkelijkheid Steve Eisman). Een arrogante bulldozer met een moreel kompas van staal. Gaat recht op zijn doel af en windt nergens doekjes om (dat is nog licht uitgedrukt). Hij beheert een relatief bescheiden investeringsfonds en stuurt een klein team van handelaren aan. Baum gaat door het lint als hij doorziet welke frauduleuze hypotheekconstructies de banken schaamteloos aan de man brengen, hoezeer kredietbeoordelaars de ogen daarvoor sluiten en welke atoombom dat potentieel legt onder de economie. Carell dreunt echt van het doek; dat zijn hart het niet begeeft!

Ryan Gosling tot slot. Zijn aandeel in de film is drieledig. Hij is uitstekend als de zeer gelikte verkoper Jared Vennett (Deutsche Bank). Bovendien neemt hij de kijker bij de hand door de schimmige wereld van het grote geld. Dat doet hij via de voice-over en door de vierde wand te doorbreken, dus door zich rechtstreeks tot de kijker te wenden. Andere acteurs doen dat trouwens ook, maar Gosling het vaakst. Het is een slimme zet van McKay; de mini-intermezzo’s verschaffen de kijker wat meer structuur én ademruimte. Dat laatste is broodnodig, want The Big Short is net een circustent. Wel eentje die staat als een huis.

Ongelimiteerd graaien enerzijds, een grenzeloze kortzichtigheid anderzijds: hebzucht en stupiditeit vormden tientallen jaren lang de opmaat naar een explosieve cocktail. Een cocktail die de boeken inging als de ‘kredietcrisis’. Hebben de wantoestanden van toen tot bezinning geleid? Is het bankwezen een radicaal andere weg ingeslagen? The Big Short eindigt met een schokkende conclusie: nee, het grote wegkijken is gewoon met een paar jaar verlengd. Het is business as usual. Geen wezen zo hardleers als de mens. Betekent de volgende crisis dan wél de definitieve ondergang van onze schuldeneconomie?