Regie: Wayne Wang | Duur: 112 minuten | Taal: Engels | Kijkwijzer: 6 jaar
Het is 1990. De Twin Towers van het World Trade Center tooien de skyline van New York. Het internet staat in de kleinste kinderschoenen en zelfs in openbare ruimtes wordt volop gepaft. Het filmdrama Smoke speelt zich af in die tijd. Een era waarvan je de kiekjes ooit (binnenkort?) in de geschiedenisboeken aantreft. Of in de plakboeken van Auggie Wren. Zijn tabakswinkeltje in de wijk Brooklyn is een ontmoetingsplek voor ‘pelgrims’ van allerlei pluimage. Blank en zwart, jong en oud, arm en rijk. Een smeltkroes van het eeuwige nu.
Auggie wordt gespeeld door de inmiddels hoogbejaarde Harvey Keitel (83). Geboren en getogen in Brooklyn. Smoke is dus een soort thuiswedstrijd voor hem. Bovendien heeft hij een rol die hem ligt: het straatjochie spelen. Een tikkeltje ruig, ondeugend, met het hart op de tong. Aan de hand van Keitel slaagt Wayne Wang (ik had nooit van de regisseur uit Hong Kong gehoord) erin om een film te maken waarin het draait om de personages. Een verademing in vergelijking met de bombast in veel van de huidige producties.
Een van die pelgrims is schrijver Paul Benjamin (William Hurt, onlangs overleden), wiens zwangere vrouw bij een bankoverval werd doodgeschoten. Bijna had ook de verstrooide Paul het leven gelaten, maar de 17-jarige Rashid grijpt net op tijd in. Samen gaan ze op zoek naar de vader van de door mysteries omgeven knul, die onder andere geen vaste verblijfplaats heeft. En in zijn winkeltje krijgt Auggie op een dag onverwachts bezoek van zijn ex Ruby. Zij beweert dat ze samen een dochter hebben die dringend hulp nodig heeft.
Dialogen vormen het hart van de actie in Smoke, een volwaardig plot is er niet. De film is een kettingreactie van oorzaak en gevolg. De ontmoetingen zijn alledaags, maar zeer invoelbaar. De mens is in essentie goed, geeft Wang de kijker mee. Zo redt Rashid Paul en biedt Paul Rashid hierop tijdelijk onderdak. Auggie leert zijn vriend Paul dan weer de kunst van het kijken. Elke ochtend, al jaren lang, legt Auggie zijn tabakszaak vast op de gevoelige plaat. Elke ochtend precies één foto om klokslag acht uur. Plakboeken vol foto’s krijgt Paul voor de kiezen. En opeens ziet hij de vrouw die hem zo verschrikkelijk ontbreekt.
Zo rauw als de neten is dan weer de kennismaking tussen Auggie en Felicity. Wat een venijn legt Ashley Judd in haar spel, onwijs goed. Hoog lopen ook de emoties op tussen de gevatte Rashid (Harold Perrineau) en de lijvige garagehouder Cyrus (Forest Whitaker), wiens linkerarm eindigt in een stalen haak. Een ‘cadeautje’ van God. Die heftige scène loopt vloeiend over in het meest poëtische shot van de film: de traag door New York slingerende metro. De muziek onder de beelden is ingehouden, subtiel. Lichtvoetige melancholie.
Tabak, smeerolie van het gesprek – dat waren nog ‘ns tijden. Het sfeerportret Smoke is cinema uit de oude doos. De film besluit met een beeldig kerstverhaal: de ‘geboorte’ van Auggie’s fotoproject. De slotscène leert nog maar eens dat, met een beetje goede wil, het muurtje tussen een vreemde en uw naaste een dunne is. Dik dertig jaar na Smoke lijken we een beetje verleerd te zijn hoe dat muurtje te slechten. Misschien die hypnotiserende zakschermpjes vaker terzijde leggen.